Er zijn in de arm twee predelictieplaatsen voor een entrapment van de n. medianus;
1. bij passage door de m. pronator teres = pronator teres syndroom
2. bij passage door de carpale tunnel = carpal tunnel syndroom (CTS)
Beide entrapmentneuropathieën geven sensorische en/of motorische klachten in het verloop van de n. medianus. In onderstaande afbeelding is de sensorische inervatie van de n. medianus weergegeven in de hand
1. bij passage door de m. pronator teres = pronator teres syndroom
2. bij passage door de carpale tunnel = carpal tunnel syndroom (CTS)
Beide entrapmentneuropathieën geven sensorische en/of motorische klachten in het verloop van de n. medianus. In onderstaande afbeelding is de sensorische inervatie van de n. medianus weergegeven in de hand
Innervatie
De gehele thenarmusculatuur aan de volaire zijde wordt geïnnerveerd door de n. medianus en heeft als functie om een flexiemoment te genereren over het duimgewricht, zoals bij het uitvoeren van een pincetgreep. De uitzondering op deze regel is de m. adductor pollicis, welke wordt geïnnerveerd door een motorische tak van de n. ulnaris. Deze adductor pollicis is de betrokken bij het adduceren van de duim en is voornamelijk actief bij het maken van een sleutelgreep. Vanwege deze innervatiestructuur staat de volaire thenarmusculatuur bekend als de ‘kenspier’ van de n. medianus en staat de adductor pollicis bekend als de ‘kenspier’ van de n. ulnaris. In de kliniek test men de functie van de n. ulnaris middels het krachtig laten inklemmen van een voorwerp, zoals papier, tussen de duim en wijsvinger middels een sleutelgreep. Indien dit niet mogelijk is en de patiënt dit compenseert middels een pincetgreep, staat dit bekend als het teken van Froment en dient men een (partiële) parese van de n. ulnaris te vermoeden
De gehele thenarmusculatuur aan de volaire zijde wordt geïnnerveerd door de n. medianus en heeft als functie om een flexiemoment te genereren over het duimgewricht, zoals bij het uitvoeren van een pincetgreep. De uitzondering op deze regel is de m. adductor pollicis, welke wordt geïnnerveerd door een motorische tak van de n. ulnaris. Deze adductor pollicis is de betrokken bij het adduceren van de duim en is voornamelijk actief bij het maken van een sleutelgreep. Vanwege deze innervatiestructuur staat de volaire thenarmusculatuur bekend als de ‘kenspier’ van de n. medianus en staat de adductor pollicis bekend als de ‘kenspier’ van de n. ulnaris. In de kliniek test men de functie van de n. ulnaris middels het krachtig laten inklemmen van een voorwerp, zoals papier, tussen de duim en wijsvinger middels een sleutelgreep. Indien dit niet mogelijk is en de patiënt dit compenseert middels een pincetgreep, staat dit bekend als het teken van Froment en dient men een (partiële) parese van de n. ulnaris te vermoeden
Het carpale tunnel syndroom (CTS)
De carpale tunnel is een pink-dikke tunnel, welke aan de ulnaire zijde wordt deze begrenst
door de eminentiae ulnae (bestaande uit het os pisiformis en hamulus ossis
hamati) en aan de radiale zijde door de eminentiae radialis (welke bestaat uit
de tuberositas van de ossa scaphoideum en trapezium).
Door deze tunnel lopen 9 pezen en 1 zenuw (resp. de pezen van de mm. flexor pollicus longus, flexor digitorum superficialis et profundus en de n. medianus). Nogal een drukke bedoeling dus, welke alleen kan functioneren wanneer de verglijding van de structuren elkaar onderling niet hinderen. Na de operatie Kort na de operatie is vroegtijdige interventie door van een (hand)therapeut geïndiceerd is om adhesievorming te voorkomen. Wanneer de hand na de operatie meer dan een halve week geïmmobiliseerd wordt gehouden, ontstaan er allerlei fibreuze adhesies tussen de n. medianus en de flexoren. Hierdoor zal iedere duim- of vingerbeweging direct een trekbelasting geven op de n. medianus, welke vanwege de al langer bestaande entrapment toch al verhoogd prikkelbaar was. De fibreuze verbindingen die eerst konden ontstaan door in de vroege proliferatiefase niet of te weinig te bewegen, irriteerden de zenuw in de fase hierna waarin te snel de belasting werd opgevoerd. Het behandelen van deze ongewenste adhesies ter verbetering van de bewegingsmogelijkheden dienen te bestaan uit actieve oefentherapie uitgevoerd met geringe belasting over het gehele resterende bewegingstraject. Hierbij kan gedacht worden aan een oefenschema waarin afzonderlijk diverse vuisten worden gemaakt (haakvuist, platte vuist en volle vuist) en waarbij de duimflexor afzonderlijk wordt bewogen. Deze oefeningen dienen regelmatig uitgevoerd te worden, minimaal 5 maal per dag. Hiernaast dient de patiënt gewezen te worden op negatief prognostische factoren, zoals roken |